De wet schrijft voor dat werkzaamheden op hoogte alleen uitgevoerd mogen worden vanaf een veilige steiger, stelling, bordes of werkvloer. Als dat niet mogelijk is, dan moeten andere doeltreffende maatregelen genomen worden om valgevaar te voorkomen. Als dat in de praktijk ook niet blijkt te kunnen, moet het meest geschikte arbeidsmiddel gekozen te worden om het werk zo veilig mogelijk uit te voeren. De RI&E of specifieke TRA moet bepalen welke maatregel of welk arbeidsmiddel voor een bepaalde situatie het meest geschikt is.
Er zijn verschillende wettelijke regels en richtlijnen opgesteld voor het werken op hoogte. Hierbij verwijzen we naar artikelen in het Arbeidsomstandighedenbesluit:
- Arbobesluit artikel 3.16: Voorkomen valgevaar – de werkgever moet de nodige maatregelen treffen.
- Arbobesluit artikel 7.18b: Hijs- en hefwerktuigen voor personen.
- Arbobesluit artikel 7.23: Gebruik van arbeidsmiddelen voor werken op hoogte, zoals ladders, steigers en trappen.
- Arbobesluit artikel 7.34: Steigers.
Verder zijn in de Arbocatologi, voor branches waarbij werken op hoogte vaak voorkomt, maatregelen voorgeschreven en in volgorde van voorkeur gezet.